Iris Sommer

Iris Sommer is psychiater en schrijver van het boek Het Vrouwenbrein. Ze werd geïnterviewd door Charissa Verkade.

Beknopte biografie

1989 propedeus gezondheidswetenschappen Universiteit Maastricht

1997 master geneeskunde cum laude behaald

2001-2006 psychiater in opleiding UMCU

2004 promotieonderzoek naar taallateralisatie 

2006 stemmenpoli opgezet

2006-2010 onderzoek naar hallucinaties

2006-2011 psychiater en hoogleraar UMCU

Sinds 2017 hoogleraar psychiatrie UMCG

 

Gepubliceerde boeken:

2011 Stemmen horen

2015 Haperende hersenen

2018 De zeven zintuigen

2020 Het vrouwenbrein

 

Wat zijn uw goede- en slechte eigenschappen: toch vooral veel slechts..

Wat is uw talent: ik kan denken en vernieuwende (onderzoeks)plannen maken 

Favoriete boek: Sapiens

Luistertip: podcast van radio Klara de Bourgondiers 

Wie inspireert u: UMCG heeft een super goede vrouwelijke decaan en RUG een fantastische vrouwelijke rector. Ik kijk graag hoe zij hun rol vervullen.

 

Huidige functie: hoogleraar psychiatrie UMCG

 

Nevenfuncties: 

Lid van het landelijk orgaan wetenschappelijke integriteit

Lid van De Jonge Akademie

Lid van de commissie Grootschalige onderzoeksfaciliteiten van de KNAW

 

Charissa sprak met Iris gedurende het interview over een potentiële samenwerking met Dokters op Hakken waarin we meer aandacht willen geven aan de genderongelijkheid in de patiëntenzorg. Iris vertelt onder andere over het verschil in farmacotherapie en onderzoek tussen man en vrouw. Een voorbeeld hiervan is dat vrouwen twee keer zo vaak de ziekte van Alzheimer krijgen maar er weinig onderzoek wordt gedaan naar waarom dit zo is.

 

Hoe heeft u de keuze gemaakt om dokter te worden? 

Het was niet zo dat ik altijd al dokter wilde worden. Als 17-jarige met een vwo-diploma was ik best wel zoekende en heb ik even gedacht aan de toneelschool. Toneel heeft me uiteindelijk geholpen met het geven van presentaties of onderwijs omdat je ook bezig bent met hoe je het verhaal overbrengt. Uiteindelijk heb ik twee jaar Public Health gestudeerd in Maastricht. Dat vond ik inhoudelijk wel leuk, maar ik was bang om in een laboratorium te verdwijnen of als beleidsmedewerker in het ziekenhuis en beide lokte mij eigenlijk helemaal niet. Toen ben ik de studie Geneeskunde gaan doen aan het VUmc. Ik moest hiervoor vol aan de bak gaan. De VU vond ik destijds, begin jaren negentig, best wel ouderwets. We begonnen de dag met het Onze Vader terwijl ik een atheïst ben. Daarna dook je gelijk in twee volle uren biochemie waarbij je de citroenzuurcyclus en de ademhalingsketens helemaal moest kennen. Ik heb nog steeds plezier van de stevige basis die de VU legde qua biochemie en ook qua celbiologie. We zaten hele middagen door die microscoop te turen naar de slijmbekercellen.

 

Wat is de reden dat je psychiatrie hebt gekozen?

Ik heb de hersenen altijd heel interessant gevonden. In eerste instantie dacht ik aan Neurologie en ben ik ook begonnen met de opleiding, maar ik heb het altijd een hele lastige keuze gevonden. Uiteindelijk was ik zwanger toen ik aan de opleiding Neurologie zou beginnen en dat was toen in die tijd not done. Psychiatrie was destijds wat ruimdenkender dus toen ben ik eigenlijk geswitcht vanwege de secundaire arbeidsvoorwaarden. Ik vond de psychiatrie een heel leuk vak, maar nu werk ik toch wel in de neurologie op de Parkinson poli. Mijn eerste baan was ook op een Parkinson poli, destijds als ANIOS Neurologie en nu weliswaar als psychiater. Ik behandel vooral de mensen met psychoses en impulsstoornissen. Zo zie je maar dat er meerdere wegen naar Rome zijn. 

 

U zegt dat het wereldje van toneel niets voor u is maar wat vindt u dan van de medische wereld waar u nu in zit?

Ik vind de academische wereld heerlijk. Je mag met de hele wereld samenwerken. Je kan de meest chique hotemetoten aan de andere kant van de wereld e-mailen met een inhoudelijk vraag en je krijgt per direct een keurig antwoord. Het is veel minder hiërarchisch in vergelijking met andere plekken. In het UMCG kan je heel leuk samenwerken met allemaal collega’s die in je vak geïnteresseerd zijn. Je kan dan zoveel van elkaar leren. Natuurlijk heb je soms minder leuk contact, maar als je praat over inhoud dan wordt dat bijna altijd goed ontvangen en zijn mensen daarin geïnteresseerd. 

 

Als u terugkijkt op uw carrière, wat was de grootste uitdaging die u bent aangegaan?

Ik heb de opleiding Psychiatrie gedaan met twee kleine kinderen, een hardwerkende man en een hele lange reisafstand. De kinderopvang ging destijds om zes uur dicht en mijn onderwijs duurde tot half zes, dat kon gewoon niet. Het was dus de vraag wie ik ging teleurstellen: de leraar van het onderwijs door eerder weg te gaan of de kinderopvang. 

 

In uw boek schrijft u ook dat u door de kinderen sommige kansen niet hebt aangegrepen, welke dingen zijn dit?

Er zijn verschillende dingen die je kunt doen binnen de geneeskunde: patiëntenzorg, onderzoek, onderwijs of opleiding en er zijn ook nog bestuurlijke taken en management. Ik heb me beziggehouden met onderzoek, onderwijs en patiëntenzorg en toen de kinderen jong waren niet met management. Op dit moment ben ik directeur van een onderzoeksinstituut, dus nu wel. 

 

Gebruik je ook het onderdeel management om gelijkheid voor vrouwen te bewerkstelligen in de zorg? Nee, dat doe ik meer op de evidence-based manier. Om clinici te overtuigen een verschil te maken en vrouwen op een genderspecifieke manier te behandelen hebben we evidentie nodig. Artsen zijn logische denkers en die willen gewoon de feiten zien. Ik ben dus bezig om die harde feiten op tafel te leggen en te laten zien waarom het zo belangrijk is om het verschil te maken. Dit doe ik vooral via onderzoek, publicaties en lezingen.

 

In uw boek schrijft u dat de tekstboeken vooral over mannen gaan in plaats van vrouwen. Ziet u dat ook bij u op de poli?

Ja, zeker bij schizofrenie. Schizofrenie wordt gezien als een stigmatisering, maar het is gewoon een diagnose. Soms wordt de term non-affectieve psychose gebruikt, maar deze term is totaal niet evidence-based. Van de mensen die schizofrenie ontwikkelen wordt dit bij 29% van de mannen en 60% van de vrouwen voorafgegaan door een depressie. De psychose die wij schizofrenie noemen is dus meestal wel affectief. De term non-affectief werkt dus vooral voor vrouwen misdiagnoses in de hand. Het is een soort eufemisme van: “oh laten we die schizofrenie maar niet noemen”. Je ziet dat politiek correcte dingen zich niet met geneeskunde moet vermengen. Dit gaat ten koste van de wetenschap. Non-affectieve psychose mag dan een politiek correct alternatief voor schizofrenie zijn, maar het is gewoon wetenschappelijk onjuist en we strooien elkaar ermee zand in de ogen. Dit leidt vaak tot de verkeerde behandeling denk ik. Ik heb onderzoek gedaan met data uit het Fins geboorteregister waarbij je ziet dat schizofrenie vaak begint met een angststoornis of middelenmisbruik. Daarna komt daar een depressie of later nog een manie of persoonlijkheidsstoornis bij. Uiteindelijk wordt dan de diagnose schizofrenie gesteld. Iemand heeft niet vanaf zijn twaalfde jaar schizofrenie, maar kan wel al vanaf zijn twaalfde klachten hebben. Zo zie je dus een soort verschuiving van diagnostiek. Bij mannen sluiten de verschillende diagnoses redelijk op elkaar aan tot zij ongeveer op 25-jarige leeftijd de diagnose schizofrenie krijgen. Bij vrouwen zie je een gat en eindigt het meestal met de diagnose affectieve stoornis. En dan is er eigenlijk zes jaar een vacuüm waarna de diagnose schizofrenie pas gesteld wordt. Deze duration of untreated psychosis, een uitdrukking voor hoelang een psychose onbehandeld blijft, is bij vrouwen veel langer dan bij mannen en heel ongunstig. In die tijd zijn vrouwen misschien wel in behandeling, maar niet voor de juiste diagnose. En wat je ook ziet is hoe ernstiger de depressieve kenmerken bij vrouwen, hoe langer het duurt voordat de diagnose schizofrenie erkent wordt. En al die tijd zijn vrouwen wel degelijk psychotisch. Tijdens een onbehandelde psychose raak je dingen kwijt zoals relaties en vrienden. Wij willen in de psychosezorg de duration of untreated psychosis zo kort mogelijk houden, want dat is een periode van verlies, een periode van afzakken.

 

Is dit ook vaak het moment waarop vrouwen carrière willen gaan maken, de momenten waar ze op kunnen achterlopen?

Jazeker. Het pijnlijke is dat we die vrouwen dan wel ergens in zorg hebben, alleen op de verkeerde afdeling. Vrouwen met schizofrenie functioneren gemiddeld beter dan mannen, omdat oestrogenen ook een beschermende werking hebben. Oestrogenen zorgen ervoor dat de negatieve symptomen, maar ook de cognitieve stoornis minder ernstig is waardoor het beeld er wat gunstiger uitziet. Ze zijn echter wel psychotisch en vaak ook depressief met angstklachten. Vrouwen kunnen redelijk blijven functioneren, maar dat betekent niet dat het lijden ook minder is. Er bestaat bijvoorbeeld ook een Eerste Psychoseteam en die zijn eigenlijk helemaal gecast op de mannelijke psychose en de adolescentenafdeling. Vrouwen worden vaak pas na het 25ste levensjaar gediagnosticeerd. Zo een adolescententeam is vaak ook heel erg gericht op een combinatie van positieve en negatieve symptomen en middelenmisbruik. Middelenmisbruik is veel minder een probleem bij vrouwen. Bij vrouwen is er vaak sprake van een psychose, een depressie en bijvoorbeeld relatieproblemen of misschien wel kinderen die zorg nodig hebben. Ook speelt trauma vaker een rol waarbij er dan dus ook behoefte is aan een heel ander zorgaanbod. 

 

U heeft ook zelf de stemmenpoli opgericht, was dit aangepast aan de zorg voor vrouwen?

Op de stemmenpoli zien we juist veel vrouwen. Wat ik goed vind aan de stemmenpoli is dat het over diagnoses heen gaat. Wij behandelen iedereen die last heeft van stemmen en dat kunnen mensen zijn met de diagnose borderline, schizofrenie, bipolair of een psychotische depressie. Dat maakt niet uit. Wat je ziet is dat heel veel vrouwen met bijvoorbeeld de diagnose borderline dermate ernstige psychotische klachten hebben dat je je eigenlijk wel kan afvragen of een primaire psychotische diagnose niet beter op zijn plek was geweest. Zij voldoen vaak ook aan de criteria voor bijvoorbeeld een schizo-affectieve stoornis. 

 

Dus ook een verkeerde diagnose dan?

Ja, maar wat is dan verkeerd? Zij hadden ook klachten die bij borderline pasten, maar misschien is dat dan wel de vrouwelijke vorm van schizofrenie. Bij borderline geef je patiënten heel veel eigen verantwoordelijkheid, je maakt mensen toch vooral zelf verantwoordelijk voor hun behandeling. Bij schizofrenie doe je dat veel minder, dat is wel een groot verschil. Ik weet niet zeker of vrouwen, die naast de borderline klachten, met toch vrij ernstige psychotische klachten die verantwoordelijkheid wel aankunnen. Ik heb daar geen onderzoek naar gedaan en dit is ook heel moeilijk te onderzoeken. Wat ik wel vaak ben tegengekomen zijn vrouwen met borderline en forse psychotische klachten, die vaak niet onderdoen voor de klachten van schizofrenie en dat daar dan de term pseudo-hallucinaties voor wordt gebruikt. Dat is een soort van bagatelliseren van de klachten. Hallucinaties passen niet echt bij borderline dus werden het maar pseudo-hallucinaties genoemd. Door er een soort ‘nepwoord’ voor te gebruiken bleef ook behandeling uit en kregen ze bijvoorbeeld geen antipsychotica. Dan hou je je zo vast aan de diagnose borderline versus de diagnose schizofrenie terwijl onze diagnoses bijna allemaal dezelfde erfelijke achtergrond hebben. Er is één groot genetisch cluster voor vrijwel alle psychiatrische diagnoses en als die erfelijkheid hetzelfde is dan is er een grote kans dat alle onderliggende cellulaire en moleculaire processen ook hetzelfde of in elk geval gedeeltelijk hetzelfde zijn. Je kunt je dus afvragen of wij wel zoveel waarde moet toekennen aan die diagnoses. Misschien moeten we meer op symptoomniveau behandelen. 

 

Ziet u bij uw eigen afdeling, of heeft u zelf ervaren, dat er veel man-vrouwverschillen zijn?

Ja, zeker wel. Wat ik merk is dat als je met doorgaans mannen in een vergadering bent men de neiging heeft om te interrumperen als je als vrouw aan het woord bent. Sigrid Kaag heeft gezegd dat dit ook in de Tweede Kamer bij haar gebeurt. Het is eigenlijk gênant dat wij mannen meer spreektijd geven dan vrouwen en dat is ook wel echt een probleem. Het is echt slecht voor je carrière als je minder spreektijd krijgt. Dan kom je gewoon niet goed uit de verf en wordt jouw stem letterlijk minder vaak gehoord. Er zijn ook wel studies die de hoeveelheid spreektijd meten bij mannen en vrouwen van gelijke rang en er zijn dan grote verschillen. Zelfs in een vergadering van ongelijk niveau krijgt de man met de laagste rang nog steeds meer spreektijd dan de vrouw met de hoogste rang. Dat moeten wij echt niet pikken, want dat is schadelijk voor ons. Ik denk dat we elkaar daarin kunnen helpen. Wanneer je in een vergadering merkt dat iemand geïnterrumpeerd wordt zeggen “Luister, ze is nog niet uitgesproken”. Dat is heel fijn als het van een ander komt. 

 

Heeft u een idee waar dit vandaan komt? In uw boek schrijft u namelijk dat vrouwen wel sterker zijn in taal.

Wij komen van ver. Vrouwen hebben pas honderd jaar stemrecht. We doen nog niet zo lang mee in de geneeskunde. Geneeskunde is inmiddels meer een vrouwenvak geworden, maar dat vrouwen leidinggevende posities hebben, dat is nog niet zo lang. Als je een kleine dertig jaar terugkijkt, dan was de dokter een man en de verpleegkundige een vrouw. Zij voerde de orders uit van de arts. De secretaresse was ook een vrouw, dat waren onze rollen. Onze rollen waren ondergeschikt aan die van de man. De secretaresse en de verpleegkundige luisterden naar de arts en lieten hem uitpraten. Dit is toch een beetje het patroon waar de vergaderingen op gebaseerd zijn. 

 

Ik heb zelf ook meegemaakt dat ik niet als de arts of coassistent werd gezien, maar als verpleegkundige.

Ik denk dat voor een jonge vrouwelijke arts de witte jas een heel handig attribuut was en is. Dus ik zou er eigenlijk voor pleiten dat mensen zoals jij, jonge ambitieuze vrouwelijke dokters, de witte jas weer aandoen. Misschien voor jullie titel: Dokters op Hakken, Vrouwen in Witte Jassen. Wij kunnen met ons uiterlijk wel dingen zeggen en we mogen er ook vrouwelijk uitzien, dat is geen probleem, maar dit moet wel conform onze rang. En voor ons is het des te belangrijker om met kleding onze rang te benadrukken. Dus voor sommige vergaderingen toch maar een jasje aan. Ik zit hier nu in een coltrui en jij ook, maar als ik straks in een directeurenoverleg zit dan doe ik toch maar een jasje aan. 

 

In uw boek schrijft u dat vrouwen zichzelf lager kunnen inschatten dan mannen en daarom soms eigenlijk iets niet doen. Heeft u dit zelf ook gehad?

Ik heb wel een recent voorbeeld: we hadden een PhD te vergeven en een aantal kandidaten uitgenodigd op gesprek, waaronder een vrouwelijke kandidate. Het was een leuk gesprek en op het einde vroegen we of ze nog vragen had voor ons en toen zei ze “Ja, ik ben eigenlijk benieuwd waarom jullie mij voor een gesprek hebben uitgenodigd?”. En dat vond ik weer zo’n typische vrouwelijke vraag. Het antwoord was: “Meid, omdat je keigoed bent! Omdat je een denderend cv hebt, daarom hebben we je uitgenodigd.’’ Je zou denken dat zou iemand toch moeten weten, iemand die twee masters gedaan heeft en met goede cijfers geslaagd is. Waarom dan dit verschil tussen vrouwen en mannen? Testosteron doet toch wat met je. Er zijn zeker vrouwen die behoorlijk wat testosteron hebben en zij hebben helemaal geen gebrek aan zelfvertrouwen. Testosteron maakt je meer doelgericht en dat maakt ook dat je eventuele risico’s om dat doel te bereiken op de koop toeneemt. Het maakt ook dat je minder twijfelt aan jezelf. Er is een recente Nederlandse studie waar ze oudere vrouwen met een gegeneraliseerde angststoornis korte tijd testosteron gegeven hebben en dat hielp dus.

 

In uw boek staat dat het ook juist de andere kant op kan gaan, dat testosteron nadelig kan werken?

Ja, dit zie je bij kinderen in de puberteit. Je ziet wat testosteron met jongens kan doen zoals meer crimineel gedrag, middelenmisbruik en impulsdoorbraken. Testosteron is natuurlijk niet de enige weg naar meer lef. Ik denk dat het belangrijk is dat we in het dagelijks leven en op werk vrouwen en meisjes elkaar kunnen helpen door hun eigen successen te erkennen. Zoals die meid van het sollicitatiegesprek, het was niet mijn rol maar eigenlijk had ik als psychotherapeut haar heel graag een sessie zelfvertrouwen willen geven en willen zeggen: lees dat cv van jou en zie wat daar staat, daar moet je apetrots op zijn. Ik denk dat we daar best goed aan doen om vrouwen af en toe die extra boost te geven. Bijvoorbeeld als een collega iets goeds doet laat haar dan ook weten hoe knap dit is.

Reactie schrijven

Commentaren: 0